Ik doe niet mee aan vogeltellingen. Ik zou ook niet weten hoe ik dat moest doen. Omdat ik bij god niet weet welk vogeltje ik al gehad heb en welke niet. Let wel: dat wordt de laatste jaren een stuk eenvoudiger, want de aantallen zijn behoorlijk aan ’t verschuiven. Althans in onze tuin. Vroeger hadden wij regelmatig hele hordes mussen in de tuin, die tjilpend en kwetterend zich kwamen ontfermen over de broodkruimels op tafel en in bad gingen in het drinkbakje. Dat hebben ze korte tijd gebruikt als zwembadje en waren toen opeens verdwenen. Zomaar. Vraag niet waarom. Omdat ik iets verkeerds tegen ze gezegd heb? Of misschien omdat ze het niet eens waren omdat we van brood gewisseld waren of zo? Je weet het niet. Het kan ook zijn dat de nieuwe kat van de buren trots elke dag een dooie mus naar ’t baasje bracht. Als cadeau. Kortom: Ik kan de vereniging van ornithologen over mijn tuin melden: aantal mussen: 0. En al jaren. Wat bleef was Charel de merel, die elk jaar of het oude nest opknapte, of een nieuw optrekje bouwde en daar een gezinnetje stichtte. Dat was overzichtelijk. Twee vogels met tegen het eind van ’t voorjaar een paar kleintjes erbij. Dát had ik voor de vogeltelling nog wel bij kunnen houden. Zo goed als het eksterkoppel dat een paar verdiepingen hoger een penthouse in elkaar geknutseld had. Maar ook dat vogelonderkomen hangt er al jaren verlaten en verwaarloosd bij. Een paar dikke duiven waren er nog wel een tijd, afstammelingen van opgedoekte doefese van doevenpieten in de buurt, die of dood of anderszins gestopt waren,. Die joegen alle andere vogeltjes onze tuin uit. Wij hadden een vogelhuisje opgehangen, waar we wat zaad in strooiden en daar kwamen wat vogeltjes op af. Voor de vogeltellers: voornamelijk meesjes. Maar die dikke duiven wurmden zich dan in dat vogelhuisje, vraten alle zaad op en de rest kon opvliegen. En dat deden ze. Mijn sjattepoemel heeft toen een apart voorfrontje in het vogelhuisje gemaakt met een mooie ronde opening, waardoor die dikke duiven er niet meer bij konden. Dat lukte. Geen duif meer gezien. Maar ook geen andere vogeltjes meer. Die durfden dat gaatje niet meer in. Sinds kort hebben we in het huisje een zaadtablet liggen en op het dakje een zakje rode nootjes. Ik wist niet wat ik zag. Hoe die dat aan elkaar doorbellen of -appen, ik weet het niet, maar na een halve minuut had ik een stel meesjes op en rond het huisje zitten en er kwamen er steeds meer. Feestdiner uit dat pittenzakje. Ze dineerden hangend, hippend, op z’n kop. ’n Feest. Zonder einde. Vlak voor ons raam. Elke godsganselijke dag. Geen volksverhuizing, maar een vogelzwermverhuizing. Een bericht voor de ornithologen: streep bij ons Mus, Merel, Ekster en Duif maar door. En schrijf: Mees. Minstens 30. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat het steeds dezelfde 5 vreetzakjes zijn. Noteer dat. En laat ’t de kat van de buren niet lezen.