Ik vind sprookjes vaak erg leuk. Dacht ik vroeger. Tot ik in sprookjesboeken dingen begon te ontdekken, die niet helemaal in mijn tere kinderzieltje thuishoorden. Kindertjes die vetgemest werden om opgevreten te worden, heksen die met vergiftigde appels leurden, wolven die lieve oma’s opvraten, kinderen die alleen in het bos werden achtergelaten. Hans Christian Anderssen had er al nét zo’n handje van als Jacob en Willem Grimm. Volgens mij komt het begrip Grimmig van die Gebrüder Grimm. Tegenwoordig wordt er rekening gehouden met tere kinderzieltjes. Benadering van kindertjes wordt nauwlettend in de gaten gehouden door psychologen en pedagogen. Die vinden bijvoorbeeld dat je sinterklaascadeautjes onmogelijk tot sinterklaas mag bewaren, want dat is voor kindertjes véél te spannend. Dat spul moet je ze dus al laten uitpakken de dag nadat ze hun verlanglijstje bij Bol.com hebben aangevinkt, want Bol.com brengt dat de volgende dag al en dat wéten kindertjes. Wéér een sprookje naar de Filistijnen. Sprookjes zijn dus vaak lang zo leuk niet, als ik vroeger dacht. Ik zag soms wel een omwenteling. Bijvoorbeeld toen de variant Fabeltjeskrant kwam. Niet voor niks komen fabeltjes en sprookjes uit hetzelfde kraambed. Alleen stonden de sprookjes in een boek en de fabeltjes in een krant. En wat in de krant staat is waar. Dat is een fabeltje. Net als in veel sprookjes waren de hoofdrolspelers uit de fabeltjeskrant dieren. Maar die vraten elkaar niet meer op, maar vergaderden onder het genot van eikeltjesthee in het dierenpraathuis. Dat hadden die pedagogen toch maar mooi klaar gespeeld. Maar ook de fabeltjeskrantwaarheid zette me op het verkeerde been. De gebroeders Bever bijvoorbeeld. Als kind had je van meneer de Uil altijd begrepen dat die Bevers nijvere beestjes waren, vakbekwaam en betrouwbaar. Hup, daar is Willem met de waterpomptang. Dat beeld werd er zó vakkundig ingebracht dat je later, in ’t echte leven onmiddellijk blij werd toen er verteld werd dat de Bever terug kwam in ZIJN natuurlijke omgeving. Willem kon z’n vakbekwaamheid eindelijk weer gaan tentoonspreiden op de plek die hem toekwam. In een mum van tijd vrat ie alle bomen langs Gulp en de Geul naar de ratsmodee, weg landschap. Met dank aan Willem. Bor de Wolf, net zoiets, dat fabeltjesbeest dat stond te ‘Hoe-oe-aa-en’ achter z’n eikeltjesthee in het praathuis, kwam ook na een eeuw weer ons land binnen en wij, de kindertjes van toen, stonden te juichen bij de grens. Nu Bor en familie hele kuddes schapen om zeep helpen, blijkt ’t fabeltje een fabeltje. Hetzelfde had ik met Engelen. Toen een Engel nog Gabriel of Rafael heette, vergat ik dat engel met ‘eng’’ begint. Maar nu blijkt er een Engel Willem te heten, even vakbekwaam als Willem Bever en Willem Grimm en weer wordt er gejuicht om z’n sprookjes. Deze week riepen ze weer ‘ZIE je wel?’ Maar de clou van ’n sprookje is vaak niet dat Willem slim is, maar dat anderen dom deden. Dus laat de wolf in ’t Enge Buitenbos. Ik geloofde al niet in Engelen, maar pas op voor Willem: die vertelt sprookjes.
Françoise