FRUITBOOMGAARDEN
Behalve graften, waar ik de vorige keer aandacht heb besteed, staat onze omgeving ook bekend om de fruitboomgaarden.
Omstreeks 1800 werd in Zuid-Limburg, de Voerstreek en de regio rondom Luik veel fruit verbouwd. Waarschijnlijk kwam dit door de Franse overheersing. De Franse troepen hadden namelijk fruit nodig. Doordat er zoveel fruit nodig was, ging men ook nadenken over zo hoog mogelijke opbrengst per boom. Daarom werd snoei toegepast. Een hoogstamboom kon zo duizend kilo appels produceren.
Daarnaast kwam er vraag naar fruit door de verstedelijking als Maastricht, Aken, Luik en de mijnstreek. Daar kwam nog bij dat door de pas aangelegde spoorwegen transport naar grote steden in West-Nederland en export naar ander buitenland mogelijk werd.
Bij boerderijen was een "moeswei" met wat fruitbomen een bekend beeld. In één boomgaard konden appels, peren-, noten-, pruimen- en kersenbomen voorkomen. Omdat oude bomen één voor één werden vervangen, stonden oude en jonge bomen naast elkaar. Vooral na de landbouwcrisis van omstreeks 1880 (Amerikaans en Russisch graan werd in grote hoeveelheden en aan dumpprijzen in Europa ingevoerd ) nam het aantal boomgaarden toe. Waar boeren eerst akkerland hadden vervingen ze dit door grasland. Dit werd omheind en er werd melkvee gehouden. Vervolgens werden hier ook fruitbomen aangeplant.
Destijds waren fruitbomen hoog en het vee graasde eronder. Verder leefden er vogels, insecten en mossen in en om de bomen. Er werd vers en gedroogd fruit verkocht. Ook werd appelwijn, appelazijn en appelstroop gemaakt. Rond 1950 waren er zo'n 500 appelstroopkokerijen in Zuid-Limburg. Èn uiteraard werd het fruit gebruikt voor het bakken van vlaaien.
Gedurende de laatste decennia is de oppervlakte aan boomgaarden weer afgenomen. Tegelijkertijd treedt een verschuiving op van de dalen naar de plateaus en van hoogstam- naar laagstambomen. De oude hoogstamboomgaarden bij de boerderijen zijn verdwenen. De belangrijkste oorzaken zijn de hoge plukkosten, de kleine omvang van de boomgaarden en, bij dorpen in beekdalen, de nachtvorstgevoeligheid van de gronden.
Inmiddels bestaan boomgaarden uitsluitend uit laagstamfruitbomen, die een grotere oppervlakte bestrijken en meestal op de plateaus liggen, waar voorheen akkerbouw plaatsvond. Tevens is "ontmenging" opgetreden: er graast niet langer vee onder de fruitbomen. En er wordt slechts één fruitsoort per perceel geteeld. De boomgaarden, die vroeger heel divers waren, zijn daardoor veel uniformer geworden.
BEROEMDE OUDE FRUITRASSEN
Met name rond Welsden en Eijsden ontwikkelden zich grote fruitboomgaarden, maar ook veel particulieren hielden zich bezig met het kruisen van rassen. Met name notabelen in de dorpen hadden vroeger vaak als hobby het kunstmatig kruisen van fruitrassen en door enten nieuwe fruitsoorten winnen. Zo ontstond in de Voerstreek bij toeval de Legipont-peer, die is ontstaan doordat een zaailing zich had ontwikkeld op de onderstam van een meidoorn. In oude boomgaarden zijn nog voorbeelden van de rijzige legipont te zien o.a. 't Höfke te Mechelen..
Een voorbeeld van een oud appelras is de "Ossenkop", ontwikkeld door een vroegere burgemeester van Valkenburg. Dit ras gaf uitzonderlijk grote vruchten en werd daarom zelfs als een gevaar voor het grazende vee beschouwd. Bij de pruimen is de"Ringelaot" een bekend oud ras. Dit ras werd door een notaris uit Beek ontdekt.
Zie bijgevoegde foto's van genoemde rassen.
GEBRUIKTE BRONNEN:
Hilde E.A. Huizenga; Oogst van het Krijtland; Maarn; 2016
H.W.A. Lemmerling; Oet vreugde jaren. Volksleven en volkscultuur in en om het mergelland; Oirsbeel; 1978
Hans Renes, Het cultuurlandschap in Mergelland-oost; Natuurhistorisch Maandblad 82-1; 1993
Monique Hermans, Voorzitter IVN-Heuvelland