Ooit kwam ik ‘m tegen in ’t Taalcafé Gulpen. Ik was daar toevallig verzeild geraakt omdat ik voor de organisatie van ‘De Gulpener Duim’ onderzoek moest doen naar nut en inhoud van dit stukje vluchtelingenwerk. En daar stond ie opeens aan mijn tafeltje, grote, breedgeschouderde, donkere vent met een stoppelbaardje. We raakten aan de praat. Nou ja, ‘aan de praat’, als je handen en voeten erbij rekent, waren we aan de praat. Hij wist me zo goed en zo kwaad als het ging duidelijk te maken dat ie al paar jaar in Nederland zat. Eerst was ie alleen en werd versleept van opvanglocatie naar opvanglocatie. Later waren zijn vrouw Marwa en 4 kinderen nagekomen. Allemaal zaten ze toen op school en leerden daar Nederlands en Nederland kennen. Niets liever dan dat. Want ze wilden hier aan de slag, iets opbouwen, erbij horen. De school waar hij en Marwa op dat moment werden klaargestoomd voor hun inburgeringsexamen, viel hem tegen. Meer precies: het ging hem te langzaam. Het kwam er op neer dat het tempo van de lessen werd bepaald door de langzaamste. En zij hadden haast, ze wilden aan de gang kunnen en beseften dat dat niet zou lukken zonder die ingewikkelde nieuwe taal. Ik sprak met ze af dat ik elke vrijdag naar ze toe zou komen en ze ‘stoomcursus Nederlands en Nederland’ zou geven. Mits zij dat zelf trouw zouden doen. Dat deden ze. En hoe. In een paar maanden waren ze klaar voor het inburgeringsexamen en behaalden dat. Ze hielden nog opleidingsgeld over en volgden cursussen ‘ondernemen in Nederland’, want ze wilden een zaak starten, meer precies een restaurant. Ik kwam erachter dat iemand de kneepjes van horeca-ondernemen in Nederland bijbrengen veel moeilijker was dan hem Nederlands leren. Stoelen buiten zetten? ho-ho; terrasvergunning. Een plaatje tegen de muur?, ho-ho precariorechten. Radio aanzetten? Ho-ho; BUMArechten. Af en toe verzuchtte Munzer dat het in Syrië eenvoudiger ging; je kende iemand die invloed had, schoof die wat toe en je begon een restaurant. We werden het eens dat de boel duidelijker regelen ook wel voordelen had en in korte tijd konden ze in een ‘antikraak’ pand in Nijswiller een restaurant starten. Alles eigenhandig opgebouwd, startkapitaal via een slim systeem van ‘eetbonnen’ die mensen konden kopen en pas na maanden konden inleveren met rente. Win-win-win, zij hadden startkapitaal, mensen leerden hen en hun keuken kennen en, eenmaal binnen, zeiden ze, zouden de gasten terugkomen; enthousiast van hen, van de heerlijke keuken, de gastvrijheid. En zo gebeurde het ook. Toen na twee jaar de gemeente Gulpen-Wittem besloot het pand af te breken, hadden Munzer en Marwa genoeg bekendheid en kapitaal vergaard om in Valkenburg een nieuw, groter, restaurant te starten. Sha’aam; thuis in Syrië. Net zoals ’t in Nijswiller heette. Net zo ingericht met zwart-witte steenlagen, bogen, planten, een fontein centraal in het restaurant, zoals de binnenplaatsen in Damascus eruit zagen in de oeroude herenhuizen van ‘Sha’aam’: de oude binnenstad van Damascus, met veel noeste, eigen, arbeid overgezet naar Valkenburg
(wordt vervolgd)