DE BARMHARTIGE IS RIJK
Aan de ene zijde van de Geul lag een grote hoeve en aan de overkant een klein boerenhuisje. De rivier was dichtgevroren en de sneeuw dreef in witte wolken over het dal, want het was winter en kerstmis in het heuvelland. "Vader", zei de vrouw in de grote hoeve tot haar man, "Wil je niet een schoof ongedorst koren geven voor de vogels, nu het kerstmis is?". De man antwoordde: "Het kan er niet af. "Maar dat hebben we tot nu toe ieder jaar gedaan en dat brengt zegen mee ". "Het kan er niet af" sprak de man boos. "Maar daarginds op het kleine boerenhuisje zie ik een schoof op het dak liggen en die arme boer zaait zes maten uit op zijn kleine akker, terwijl jij zestien ton uitzaait op je grote velden". "Praatjes " zei de man. "Heb ik soms geen mensen genoeg die ik te eten moet geven, zonder dat ik het loon voor mijn werk aan zielloos gedierte geef?" " Dat zeg je nu zo", zuchtte de vrouw "maar de vogels hebben ook een ziel". "Bak jij nu maar kerstbrood en zorg dat de ham goed gaar is; wat gaan ons de dieren aan? " bromde de man. Zo gezegd, zo gedaan. Op de rijke hoeve werd alles klaar gemaakt voor een groot gastmaal waar rijkelijk van al het goede zou worden opgedist en de vogels vlogen hongerig rond daarbuiten in de sneeuwstorm.
In het kleine boerenhuisje was het terzelfdertijd armoede binnen en overvloed op het dak. Want daar vlogen de vogels des hemels vrolijk rond de korenschoof en de kinderen hadden groot plezier om de fijne afdrukken van de vogelpootjes te zien in de vers gevallen sneeuw en hun vrolijk gesjilp te horen boven op het dak. "Als we de korenschoof hadden gedorst in plaats van die aan de vogels te geven, dan hadden we nu een vers broodje voor de kinderen met kerstmis " zuchtte de vrouw. "Weet je dan niet vrouw dat de barmhartige rijk is? " antwoordde de vrome maar arme boer met een vriendelijke blik naar zijn vrouw. "Ik heb zoveel gespaard dat we vier verse kerstkoeken kunnen kopen en een kan melk. We zullen de kinderen naar het dorp sturen, dan kunnen ze met het sleetje door het dal gaan en dan zijn ze vanavond weer thuis. Maar als ze nu eens wilde dieren tegen komen in de sneeuw?" zei de vrouw. "Ik zal Daniël een flinke stok meegeven " zei de man, "Hij redt zich wel ".
Zo gebeurde het, dat de kleine Daniël met zijn zusje Anne naar het dorp gingen om kerstbrood en melk te halen. Intussen had de sneeuw zich opgehoopt, waardoor het moeilijk voor de kinderen was om hun slee voort te trekken en het begon al donker te worden op kerstavond toen ze met het brood en de melk terug gingen naar huis. Ze stapten flink door, de sneeuw hoopte zich op en ze zakten er steeds dieper in weg. Het werd donkerder en nog hadden ze een flink stuk te gaan met hun sleetje. Toen bewoog er iets in het donker. Het kwam dichterbij en de kinderen zagen dat het een ree was. "Wees niet bang ", zei Daniël tot zijn zusje. "De dieren van het heuvelland zijn niet gevaarlijk ". De ree kwam naderbij. Zij huilde zo wonderlijk, dat het woorden leken die de kinderen begrepen. "Het is zo koud, zo koud" zei de ree "en mijn kleintje heeft niets te eten. Geef mij een stuk brood wees barmhartig." "Is het zo gesteld" zei Anne, "dan zullen we twee van onze vier kerstkoeken geven en dan kunnen wij vanavond wel roggebrood eten; maar vader en moeder moeten hun kerstbrood hebben. "Hartelijk dank" zei de ree en snelde weg met de koeken in een twijgenmandje om haar hals. De kinderen stapten weer door maar weldra hoorden ze zachtjes iemand achter zich aan sluipen en ditmaal was het een vos. De vos mompelde iets in zijn eigen taaltje, wat de kinderen haast niet konden verstaan, maar tenslotte begrepen ze toch dat ook de vos om een kerstgave vroeg. "Het is zo koud, zo koud ", sprak zij. "Alle beken zijn bevroren, mijn arme jongen hebben niets te drinken. Wees barmhartig en geef mij een beetje melk". "Och arme", zei Daniël, "We zullen je de helft van onze melk geven. Anne en ik kunnen vanavond wel water drinken, maar vader en moeder krijgen melk op kerstavond. Hartelijk dank" mompelde de vos en sloop weg met de melk in een emmertje van berkenbast om haar hals. De kinderen stapten nu zo flink door als ze maar konden, want ze zagen het kerstlicht door het raam van hun huis schijnen.
Even later waren de kinderen thuis en stampten en schudden ze de sneeuw van zich af in de kleine gang. "Wij hebben een ree gevoerd", riep Anne. "En een vos te drinken gegeven " voegde Daniël er aan toe. En toen vertelden ze hun avonturen. Hun ouders keken elkaar veelbetekenend aan. Wat zou dat te beduiden hebben, dat onze kinderen zelfs aan de wilde dieren van het heuvelland barmhartigheid hebben bewezen? Nu was het avond en het arme gezin zat gezellig samen en vader las voor uit de bijbel. Daar stonden mooie verhalen in over barmhartigheid tegen allen, tegen de allerminsten, vluchtelingen, zij die anders denken dan wij en zelfs tegen de dieren en dat de waarde van het gegevene uit een goed hart komt. Toen het voorlezen was gedaan gingen ze aan tafel en aten van de overgebleven kerstkoeken die de kinderen mee naar huis hadden gebracht. En het was aardig om te zien hoe de kinderen graag roggebrood wilden eten en water drinken, om hun ouders het kerstbrood en de melk te gunnen, maar dat wilden de ouders niet en zij deelden blij het lekkers met hun kinderen. Terwijl ze aten merkten ze iets bijzonders. Hoe ze ook het ene na het andere stuk brood afbraken, de broden verminderden niet en hoe ze ook kom na kom uit de kan met melk schonken, verminderde ook de inhoud niet. Terwijl ze zich daarover verbaasden, hoorden ze iets krabbelen bij het kleine raam en kijk daar stonden de ree en de vos. Beiden knikten ze vriendelijk en dankbaar naar de kinderen en toen begrepen de man, de vrouw en de kinderen dat er zegen rustte op hun kleine etensvoorraad en ze vouwden de handen in dankbaarheid. Op Kerstmorgen, toen ze terugkwamen van de vroegmis en wisten dat er nu niets anders was dan het droge, harde roggebrood en wat water, vonden zij tot hun grote verbazing de beide kerstkoeken en de melk in de kan even onverminderd en even vers als ze gisteren waren. En zo bleef het. Zo lang als het huisje daar stond en de goede mensen daar woonden bleef ook hetzelfde kerstbrood en dezelfde melk onverminderd. En het vrolijk gesjilp van de vogels lokte ieder jaar weer de zon naar de kleine akker bij het huis, zodat het koren daar twintig tot vijftigvoudig opbracht. Er heerste gezelligheid en welvaren, arbeid en geloof in barmhartigheid in het kleine boerenhuisje.
Vrij bewerkt naar een oud Fins kerstverhaal van Z.Topelius
Het Winterlandschap is van de Limburgse kunstschilderder Jacques Mels