Om voor te lezen met Kerstmis aan kinderen, klein en groot.
Lang geleden... in een klein huisje aan de rand van het Onderste Bos woonde een arme houthakker. Hij had een vrouw en twee kinderen, een meisje en een jongen. Het waren goede gehoorzame kinderen en de ouders hielden veel van hen. De kinderen hielpen flink mee met klusjes en het sprokkelen van hout voor kachels om iets te verdienen. Toen het gezin bij elkaar zat aan een eenvoudige maaltijd, werd er zachtjes op de deur geklopt. Buiten sneeuwde het en joegen de vlokken hoog op. Een huilend stemmetje riep buiten: "Ach laat mij binnen in jullie huis! Ik ben een arm kind en heb niets te eten. Onderdak heb ik ook niet en ik sterf bijna van de honger en de kou. O, laat mij toch binnen!" De kinderen sprongen op van hun stoel, openden de deur en riepen: "kom toch binnen, arm kind. Wij hebben zelf niet veel, maar wij zullen eerlijk met je delen!" Het vreemde kind kwam binnen en warmde zijn half bevroren handjes en voetjes bij de kachel. De kinderen gaven het te eten. Daarna zeiden ze: " Je zult wel moe zijn. Kom, ga maar in ons bed liggen. Wij zullen vannacht op de bank bij de kachel slapen." Het vreemde kind antwoordde: "mijn vader in de hemel dankt jullie daarvoor!" De kinderen brachten de kleine gast naar hun kamertje, hielpen hem in bed, dekten hem toe en dachten: "Wat hebben wij het nog goed! Wij hebben onze warme kamer en ons lekkere bedje. Het arme kind heeft niets dan de hemel als dak en de grond als ligplaats." Toen de ouders naar bed gingen legden de kinderen zich neer op de bank bij de kachel en zeiden tegen elkaar: "Het vreemde kind zal wel genieten in het warme bedje. Slaap lekker!" De goede kinderen sliepen vast tot de volgende morgen. Toen werd de kleine Marie wakker en wekte haar broer: "Math! Word wakker! Luister eens naar die mooie muziek!" Voor het huis hoorden zij muziek en zang. Zij waren een beetje bang en toch ook weer niet. Voorzichtig slopen zij naar het venster om te zien wat er buiten gebeurde. In het oosten gloorde het morgenrood. Voor het huis zagen zij kinderen staan. Zij hadden zilverkleurige jurkjes aan en in de hand droegen zij gouden harpen. Terwijl Marie en Math verbaasd naar buiten staarden voelden zij een handje op hun schouder. Toen zij omkeken zagen zij het vreemde kind staan. Het kind zei: "Ik ben het Christuskind, dat in de wereld rondgaat om goede kinderen geluk en vreugde te brengen. Jullie hebben mij eten gegeven en een warm bed, omdat jullie dachten dat ik een arm kind was. Ik geef jullie beiden mijn zegen." Toen ging het kind naar buiten en brak een tak af van een dennenboom, die dicht bij het huis stond en zei: "Dit takje plant ik hier in de grond. Het zal een boom worden en ieder jaar vrucht dragen. " Toen verdween het Christuskind samen met de engeltjes die gespeeld en gezongen hadden. Zij gingen verder met hun zoektocht in het Heuvelland naar goede kinderen en het bleek dat alle kinderen in het Heuvelland goede kinderen waren die veel voor elkaar over hadden. Het dennentakje groeide en werd een hoge kerstboom, behangen met gouden appeltjes en zilveren noten. Elk jaar opnieuw in de kersttijd.
Het arme houthakkersgezin was toen niet meer zo arm en zij deelden hun rijkdom met hen die het nodig hadden.
Alberdina Calsbeek
Bron: Oud kerstverhaal van Franz von Pocci (1807-1876). Vrij bewerkt voor jonge kinderen, naar plaatselijke omgeving en zonder winstoogmerk.
Afbeelding: Aquarel van Louis Apol (1850-1936). Auteursrecht vrij.