Het kleine volk – een kerstsprookje voor jong en oud – deel 3
De adventsdagen glijden voorbij en de derde zondag van de advent staat voor de deur. Malik en Madelief weten dat veel mensen het in deze tijd van het jaar bijzonder moeilijk hebben. Ze zijn moe of gestrest of verkouden of eenzaam. Vaak zijn ze ook bedroefd omdat ze een geliefd iemand verloren hebben en het alleen-zijn op dit moment heel sterk voelen.
Het is niet voor iedereen een eenvoudige tijd. Daarvan is het kleine volk zich steeds bewust.
En daarom hebben ze ook dit jaar weer het ritueel van hun jaarlijkse nacht-van-de-lichtjes, zoals ze het onder elkaar noemen.
Terwijl Malik zijn speciale magische rugzak aantrekt, strooit Madelief heel zorgvuldig het zilveren sterrenstof over ontelbare kaarsjes en laat ze met een elegante beweging van haar hand in de rugzak verdwijnen.
Daarna strijkt ze de plooien van haar gele jurk glad, zet de warme muts op haar hoofd en is klaar voor de nachtelijke onderneming.
Naast elkaar lopen ze door de donkere nacht. De bladeren aan de takken van de bomen en struiken bewegen zachtjes heen en weer in de wind en de bomen fluisteren hun eeuwenoude verhalen.
Het water van het beekje dat langs de straat kabbelt, spiegelt het licht van de volle maan weer. De maretakken boven de ingang van de cafeetjes glimlachen en de kerstboom op het dorpsplein laat zijn versierde takken dansen op het ritme van geluidloze muziek.
Het is rustig in het dorp, geen mens is op straat. Alleen het kleine volk is in alle stilte onderweg en vervult zijn taak.
Voor elk huis zet Malik zijn rugzak op de grond, opent hem en haalt er een kaarsje uit. Madelief knipt met haar vingers zodat het kaarsje begint te branden en plaatst het op een vensterbank. Meteen verspreidt het zachte licht van het kaarsje een warme glans en vult de dromen van de slapende mensen in het huis met liefdevolle en vredige gedachten.
Madelief kijkt Malik aan, knikt even en samen zeggen ze zachtjes de magische woorden waarvan ze zelf zoveel houden:
Ver zunt ‘t klee vólk
Ver waete wie ‘t is
Wentse dich alling veuls
En verdreetig bis
Ver zunt hie gans rústig
En sjtuure sjtil ‘t lich
Van dit brennend ketske
Nao dich…
Nog even blijven ze staan, zodat de echo van hun woorden zijn weg vindt naar de slapende mensen. Dan kijken ze elkaar tevreden aan en Malik neemt de rugzak weer op zijn rug. “Daar is de volgende voordeur,” wijst Madelief en stapt opgewekt naar het huis ernaast. Ook hier doen ze hetzelfde en zo zijn ze op deze manier de hele nacht bezig met het verdelen van hun kaarsjes. De maan volgt waakzaam hun weg en heeft een glimlach op het rond gezicht. Hij doet zijn best en ondersteunt met zijn licht het magische werk van het kleine volk.
Tegen de ochtend wordt Maliks rugzak eindelijk wat leger en als Madelief erin kijkt, merkt ze dat nog vier kaarsjes over zijn. Ze weet ook wat ze met deze kaarsjes wil doen en wenkt Malik haar te volgen. Ze lopen de Hoofdstraat omhoog en staan bij de stenen treden die naar de kerk leiden. Ze gaan naar de hoofdingang en vragen de zware deur voorzichtig of hij voor hen wil opengaan. Deze doet dat meteen met een zacht en vriendelijk kraken. “Dankjewel,” zegt Madelief beleefd en klopt dankbaar op het donkere hout van de deur. *Graag gedaan,” hoort ze hem mompelen.
In het voorportaal van de kerk zet Malik zijn rugzak op het bankje dat tegen de muur staat en opent hem. Het is een bijzondere plek, dat weten ze allebei. Even later staan vier nieuwe kaarsjes in de met zand gevulde bak en verspreiden hun lichtjes, zodat de glimlach van het Mariabeeld zich verdiept.
Dan is het werk van het kleine volk in deze nacht gedaan. Moe en heel tevreden wandelen ze door het dorp terug. Langs de rivier. Over het bijna onzichtbare bruggetje. Het kronkelende pad volgend, dat zijn weg kwijtraakt. Tot ze tenslotte bij hun huisje in het magische bos zijn.
Hun zilveren sterrenstof laat een zilverwit spoor achter dat tot in de ochtendstond door de straten van het dorp zweeft en de nieuwe dag met een knipoog laat beginnen.
Wordt vervolgd…