2 November worden de begraafplaatsen en kerkhoven weer extra bezocht en krijgen vele graven extra aandacht. Allerzielen, voor velen zo’n speciale dag om extra de overledenen te gedenken, die hen na stonden. Sterker; voor velen zo’n beetje de enige dag in ’t jaar waarop ze zo’n graf bezoeken. Voor massa’s mensen heeft een begraafplaats iets macabers, griezeligs. Maar het is gewoon het onvermijdelijke eindstation van de levenstrip. Zij ’t dat het crematorium tegenwoordig het proces van de vermaning ‘Mens gedenk dat gij stof zijt’ uitdrukkelijk sneller in de praktijk brengt. In de loop van de laatste decennia is de verhouding begraven-cremeren hier van een paar procent naar 60 % crematie gegroeid. Ik kom niet echt vaak op begraafplaatsen. Het meest om de resten van iemand weg te brengen. Daarna ga ik er zelden naar terug. Ik neem dat ‘Gedenk, dat gij stof zijt’ letterlijk. Mijn doden kunnen nóg zo geliefd zijn geweest, maar wat er op een kerkhof ligt, is dat stof, dat wat verwaait als je de urn op z’n kop houdt, blowing in the wind. Mijn doden leven in mijn hoofd. Toch loop ik wel eens een begraafplaats op, bijvoorbeeld om ’t graf te vinden van iemand, die ik geliefd of bewonderd heb. Ik heb gezocht naar ’t graf van Mozart in Salzburg, terwijl die in Wenen in een massagraf terecht gekomen is. Ik heb, net als Matthijs van Nieuwkerk en Rob Kemps in hun serie over Franse chansons, over de Parijse begraafplaats Père Lachaise gezworven tussen graven van Gilbert Becaud, Edith Piaf, George Moustaki. Of ik stap even van de fiets bij de begraafplaats in Banholt, omdat ik wil zien hoe het gedenkteken van Rene Graat eruit ziet, ooit een studiegenoot, uiteindelijk geliefd pastoor, geëindigd als één van de vroegste coronadoden. Op Rene’s dodenakker zijn alle graven voorzien van een zelfde gedenkteken. Heel anders dan de begraafplaatsen waar men, letterlijk naar vermogen, het mooiste of duurste gedenkteken in marmer of graniet heeft laten houwen. Soms groeit dat uit tot kolossale monumenten, vaak een weerspiegeling van de protserige leefomgeving waarin de dode vroeger zichzelf en zijn familie onderscheidde. Op de Friedhöfe in Aken vind je ongelooflijke voorbeelden. In ons dorp gaat het niet om de stenen. Op onze begraafplaats kom je Sjef tegen. Sjef, die z’n vrouw vroeg verloor en voor wie daarna het leven stokte. Die haar sindsdien bezoekt, elke dag. Voor Sjef is dit alles, hun plek van samenkomst, die hij liefdevol onderhoudt, onkruid en mos verwijdert, verse bloemen brengt. Hij spiegelt zich niet aan wie een duurder graf heeft, hij weet alleen dat hij met velen, vaak wankel op de been en stokoud, daar troost vindt. Hij ergert zich alleen mateloos als mensen de gietertjes bij de waterkraan niet terug brengen, zodat die wankele oudjes daar doelloos met hun bloemen staan. Sjef windt zich eigenlijk over niets meer op in het leven. Zijn leven wordt alleen nog ingekleurd door de plek waar hij haar stil bezoekt. En verstoord door asocialen, die gietertjes niet terug brengen.
Françoise