Normaal bemoei ik me niet met politiek, maar sinds iemand me verteld heeft dat het gedonderjaag rond het zwembad van Gulpen niks meer met politiek te maken heeft, bemoei ik me dus met niks en dan mag ‘t. Je kunt zelfs al bijna niet meer zeggen dat ’t over een zwembad gaat, want ze hebben ’t klaargespeeld om van het beste zwembad van Nederland een blubberende modderpoel te maken. Als je tegenwoordig iemand vertelt dat je uit Gulpen komt, blijkt dat je voor half Nederland ’t lachertje bij de koffieautomaat bent geworden. In 1992 had iedereen het over het dorp waar een burgemeester aan de schandpaal moest. In 2006 waren we het dorp waar een deken één motto had ‘Héél Gulpen onder één deken’. En hij bleek al op de helft. Maar beide keren ging het om iemand, die zichzelf op z’n eentje in een verkeerd daglicht manoeuvreerde. Nu worden wij zo’n beetje collectief bevorderd tot het achterlijkste dorp van Nederland. Het volk dat elke dag vol afgrijzen in de krant leest wat de in meerderheid door hem gekozen raad en college weer bedacht hadden aan onbegrijpelijke strapatsen rond een zwembad dat ze met z’n achten wilden dicht gooien. En iedere keer las je dat de zeven anderen aangaven dat dat een slecht plan was en dat de Provincie, de Deputé voorop, dat óók vond en wilde helpen. Je las dat de curator dat zwembad juist wilde redden en er bedrijven waren die dat goed zouden kunnen. De media gingen er telkens achteraan en kwamen elke keer opnieuw met aanwijzingen en/of bewijzen dat beweringen inderdaad niet klopten, niet volledig waren, niet eerlijk werden weergegeven. Wij, degenen die intussen voor joker stonden in de publieke opinie, bedachten daar al lang niet meer zulke keurige termen voor. Wij noemden het gewoon leugens en moesten naarstig op zoek naar mogelijk andere drijfveren van de verhalen. Want als de verhalen van die meerderheid van 8 van de 15 en hun college gelogen waren, wat was dan wél de waarheid? Wij waren de onderdanen die zagen dat de Keizer niks aan had, maar we bleven wanhopig wachten op dat éne kind dat gewoon een keer hardop riep dat de Keizer in z’n blote kont liep. Punt. En godsgelukkig is dát nou eindelijk gebeurd. Vlak voordat Mosaqua officieel kopje onder ging, de put gedempt was en wij met een verdronken kalf achterbleven. De acht hadden de plakjes cake voor de uitvaart al besteld. Tot ze eindelijk in de gaten kregen dat het volk dat kind gewoon had horen roepen, wat iedereen van tevoren eigenlijk zó kon zien. Ze gaven dat kind gelijk en riepen ’t eindelijk zelf óók. De acht verwisselden de uitvaartcake voor champagne en hapjes want ZIJ hadden dat zwembad gered. De Keizer hield na het tekenen van het contract dat contract angstvallig voor z’n edele delen. Bang dat ergens in de zaal dat kind zou staan en zou roepen dat ’t wist wat er achter dat contract zat. Maar dát komt later.